wachten-vliegveldEen luchtvaartmaatschappij dient in beginsel passagiers financieel te compenseren indien een vlucht langer dan drie uur is vertraagd. De benadeelde passagier kan daarbij ook aanspraak maken op de wettelijke rente.

Maar vanaf welk moment eigenlijk?

Financiële compensatie bij vluchtvertraging

In een eerdere blog is al toegelicht in welke situaties een passagier aanspraak kan maken op een financiële vergoeding wegens vluchtvertraging. Kort gezegd komt het erop neer dat benadeelde passagiers aanspraak kunnen maken op een vergoeding van tussen de € 250,- en € 600,- bij een vertraging van minimaal drie uur, tenzij de luchtvaartmaatschappij aantoont dat sprake is van buitengewone omstandigheden.

De passagier kan daarbij ook aanspraak maken op de wettelijke rente over dit bedrag, indien de luchtvaarmaatschappij nalaat de vergoeding wegens vluchtvertraging te betalen.

Wettelijke rente over financiële compensatie

De wettelijke rente is een schadevergoeding vanwege de vertraging in de voldoening van een geldsom. Deze wordt berekend vanaf het moment waarop de schuldenaar – in dit geval de luchtvaartmaatschappij – met voldoening daarvan in verzuim is (art. 6:119 BW). Voor het aanvangsmoment van de wettelijke rente is daarmee van doorslaggevend belang op welk moment het verzuim van de luchtvaartmaatschappij intreedt (art. 3:82 en art. 3:83 BW).

Over het aanvangsmoment blijkt echter niet eenduidig te worden gedacht.

Vier aanvangsmomenten wettelijke rente

In de lagere rechtspraak wordt verschillend omgegaan met de vraag op welk moment de wettelijke rente over een vluchtvertragingsclaim aanvangt. Er kunnen vier redeneringen worden onderscheiden:

(1) Het verzuim treedt in nadat de luchtvaartmaatschappij bij een schriftelijke aanmaning in gebreke wordt gesteld en nadat nakoming binnen de daarin gestelde redelijke termijn uitblijft (conform de hoofdregel van art. 3:82 BW). Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat een passagier de luchtvaartmaatschappij een brief stuurt waarin hij aangeeft aanspraak te maken op financiële compensatie en de luchtvaarmaatschappij een termijn van veertien dagen geeft om te betalen. Het verzuim treedt dan in na het verstrijken van die veertien dagen.

(2) Het verzuim treedt in per datum van de vlucht, omdat de vervoersovereenkomst een fatale termijn bevat (art. 3:83 sub a BW). De aankomsttijd in de vervoersovereenkomst wordt hierbij gezien als fatale termijn: op het moment dat de vlucht vertraging oploopt, kan de vervoersovereenkomst niet meer worden nagekomen.

(3) Het verzuim treedt in per datum van de vlucht, omdat de financiële compensatie strekt tot schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie (art. 3:83 sub b BW). In deze opvatting levert het later aankomen dan in de vervoersovereenkomst omschreven een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst en dus wanprestatie op (art. 6:74 BW).

(4) Het verzuim treedt in op het moment dat de luchtvaartmaatschappij mededeelt dat zij in de nakoming van haar verbintenis zal tekortschieten (art. 3:83 sub c). Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat de luchtvaartmaatschappij in een reactie op de schriftelijke aanmaning van de benadeelde passagier en voor het verstrijken van de daarin genoemde termijn laat weten dat zij niet zal betalen, bijvoorbeeld omdat zij zich beroept op buitengewone omstandigheden, op grond waarvan geen financiële compensatie verschuldigd is. Het verzuim treedt dan in op het moment van deze mededeling van de luchtvaartmaatschappij.

Hoe zit het nu?

Naar mijn mening kunnen de in (2) en (3) genoemde aanvangsmomenten niet als aanvangsmoment voor de wettelijke rente bij een vluchtvertragingsclaim gelden.

De in de vervoersovereenkomst opgenomen termijn zie ik niet als een fatale termijn (2), nu de vervoersovereenkomst m.i. enkel strekt tot het vervoer van een passagier van A naar B, waarbij de geplande aankomst- en vertrektijden moeten worden gezien als streeftijden. Daarbij meen ik dat (3) niet van toepassing is nu de financiële compensatie niet ontstaat wegens wanprestatie van de luchtvaartmaatschappij uit hoofde van de vervoersovereenkomst, maar voortvloeit uit een andere – niet in art. 3:83 sub b BW genoemde – bron: de Verordening 261/2004.

Daarmee treedt m.i. het verzuim conform de hoofdregel pas in na ingebrekestelling en het verstrijken van de daarin genoemde termijn (1), of op het (eerdere) moment waarop de luchtvaartmaatschappij aangeeft niet te zullen betalen (4). Deze opvatting is in lijn met een recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 januari 2016. De luchtvaartmaatschappij is daarmee niet al de wettelijke rente per datum vertraagde vlucht verschuldigd.