arbeidsvermogenHet verlies aan arbeidsvermogen kan één van de schadeposten zijn wanneer een persoon letsel heeft opgelopen waarvoor een andere partij aansprakelijk is. Zo is het denkbaar dat het slachtoffer van een verkeers- of bedrijfsongeval in een rolstoel belandt, volledig arbeidsongeschikt raakt en in de toekomst niet meer kan werken. De schadevergoeding wegens het verlies aan verdienvermogen kan dan het verlies aan inkomsten compenseren.

Is het slachtoffer over deze schadevergoeding loonbelasting verschuldigd?

Belastingheffing en schade-uitkering wegens verlies aan arbeidsvermogen

De Belastingdienst kan belasting heffen over inkomsten uit werk en woning, inkomsten uit aanmerkelijk belang en inkomsten uit sparen en beleggen. Dit staat in art. 2.3 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Het inkomen dat een werknemer in loondienst genereert, wordt in box 1 belast. Hierbij geldt een progressief stelsel, waarbij de belastingtarieven hoger worden al naar gelang het inkomen hoger wordt. Het laagste belastingtarief in deze box is in 2016 ruim 36% (schijf 1) en het hoogste tarief is 52% (schijf 4).

Bij het verlies aan verdienvermogen wordt de schade vergoed die ontstaat doordat het slachtoffer door het ongeval niet langer in staat is om zijn werk uit te oefenen en daarmee inkomsten te genereren. Indien het slachtoffer ten tijde van het ongeval in loondienst was, strekt de schade-uitkering (mede) ter vervanging van het loon dat het slachtoffer zou hebben ontvangen als hij niet door het ongeval zou zijn uitgevallen. Hiermee rijst tevens de vraag of het slachtoffer over deze schade-uitkering in box 1 belasting verschuldigd is.

Uitgangspunt: schade-uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid onbelast

De Hoge Raad heeft deze vraag bij arrest van 29 juni 1983 (BNB 1984/2) in beginsel ontkennend beantwoord. In die zaak ging het om een werknemer die als gevolg van een bedrijfsongeval –  waarvoor zijn werkgever aansprakelijk was – ernstig letsel opliep en daardoor volledig arbeidsongeschikt raakte. De Hoge Raad overwoog dat de door de werkgever betaalde schadevergoeding voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht “behoudens bijzondere omstandigheden, zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst” niet moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. In beginsel wordt de schadevergoeding wegens blijvende arbeidsongeschiktheid daarmee niet als loon in box 1 belast. Daarbij wordt aangenomen dat de bron van inkomsten uit werk (vgl. art. 2.3 van de Wet Inkomstenbelasting 2001) door het ongeval verloren is gegaan, waardoor hierover geen belasting kan worden geheven.

Maar…

Uit de hiervoor gecursiveerde passage blijkt dat deze als uitgangspunt geformuleerde regel niet absoluut is. Zo is denkbaar dat de werkgever en de werknemer concrete afspraken in de arbeidsovereenkomst hebben neergelegd die ertoe leiden dat de schade-uitkering als loon uit dienstbetrekking wordt belast of dat sprake is van andere bijzondere omstandigheden.

De Hoge Raad heeft tot nu toe slechts één keer – in 1993 – geoordeeld dat sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden. In die zaak ging het om een militair die door een dienstongeval zijn gehoor ernstig had beschadigd. Naar aanleiding daarvan werd hem een invaliditeitspensioen met bijzondere invaliditeitsverhoging (hierna: BIV) toegekend. Deze BIV is gegrond op de Algemeen Militaire Pensioenwet en wordt beschouwd als een vorm van compensatie voor immateriële schade. De Hoge Raad oordeelde dat de BIV zozeer haar grond vindt in de door de militair vervulde publieke dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten – en daarmee als loon in de zin van art. 2.3 Wet IB 2001 – moet worden beschouwd.

Hoewel op grond van deze rechtspraak uitgangspunt is dat een schadevergoeding wegens blijvende arbeidsongeschiktheid niet als loon wordt belast, kan hieraan geen honderd procent zekerheid worden ontleend. Hoe kunnen partijen met deze onzekerheid omgaan bij het overeenkomen van een schaderegeling? Kunnen zij afspreken dat over een schadevergoeding géén belasting wordt geheven?

Fiscus bij belastingheffing niet gebonden aan partijafspraken

De aansprakelijke partij en het slachtoffer zullen vaak proberen in onderling overleg tot een schaderegeling te komen en de afspraken neerleggen in een vaststellingsovereenkomst. De afspraken die in deze overeenkomst zijn neergelegd, gelden echter alleen tussen partijen en zijn niet bindend voor de Belastingdienst; de fiscus beslist uiteindelijk zelf of hij – binnen de grenzen van voormelde rechtspraak – over de uitkering een aanslag inkomstenbelasting oplegt.

Om te voorkomen dat het slachtoffer na uitkering onverhoopt wordt geconfronteerd met een aanslag inkomstenbelasting, wordt in de praktijk vaak een belastinggarantie afgegeven. Hiermee vrijwaart de aansprakelijke partij het slachtoffer van een eventuele fiscale claim en komt aan de onzekerheid voor hem een eind. De aansprakelijke partij zal in de regel het handelen van de Belastingdienst dienen af te wachten en er goed aan doen zekerheidshalve met een aanslag rekening te houden.