onterechte vrijheidsbenemingDe voormalig verdachte die – naar achteraf blijkt – ten onrechte heeft vastgezeten, kan onder omstandigheden aanspraak maken op financiële compensatie van de Staat. In 2015 ontvingen bijna 17.600 gewezen verdachten voor in totaal bijna € 28 miljoen een financiële compensatie. Dit bedrag bestaat enerzijds uit een vergoeding voor de gemaakte kosten (63%) en anderzijds uit een vergoeding voor immateriële schade (37%).

Wanneer en voor welk bedrag komt deze schade voor vergoeding in aanmerking?

Wettelijke grondslag

Art. 89 Sv, één van de schadevergoedingsbepalingen uit het Wetboek van Strafvordering, staat in deze blog centraal. Deze bepaling voorziet in een mogelijkheid tot het verkrijgen van schadevergoeding voor het door een voormalig verdachte geleden nadeel dat is veroorzaakt door zijn vrijheidsbeneming. De achtergrond van deze bepaling is dat de overheid bij haar optreden in strafzaken kan mistasten, zonder dat gezegd kan worden dat onrechtmatig is gehandeld. Art. 89 Sv biedt de wettelijke grondslag voor vergoeding van schade wegens een (achteraf ten onrechte) ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie, voorlopige hechtenis en vrijheidsbeneming in het buitenland naar aanleiding van een door de Nederlandse autoriteiten gedaan verzoek om uitlevering (omwille van de leesbaarheid zal hierna enkel van voorlopige hechtenis worden gesproken).

Toepasselijkheid art. 89 Sv

Art. 89 Sv is in twee gevallen van toepassing:

  • het geval waarin de zaak tegen verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel
  • het geval waarin de zaak wel eindigt met oplegging van straf of maatregel, maar voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.

Indien niet aan één van beide voorwaarden is voldaan en/of het verzoek niet is ingediend binnen drie maanden ná beëindiging van de zaak, is het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk.

Beëindiging van de zaak

Het verzoek tot schadevergoeding kan pas worden ingediend indien de zaak is beëindigd. Wanneer is dat het geval?

Een zaak geldt als beëindigd wanneer de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, de rechter op verzoek van verdachte verklaart dat de zaak is geëindigd (art. 36 Sv), of als het Openbaar Ministerie aan verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging doet toekomen (art. 246 Sv). Uit het enkel stilzitten van het Openbaar Ministerie kan de verdachte (daarentegen) niet afleiden dat de zaak is beëindigd.

Een zaak kan zonder oplegging van straf of maatregel eindigen indien de verdachte buiten vervolging is gesteld (art. 255 Sv), een ontslag van alle rechtsvervolging onherroepelijk is geworden en geen maatregel is opgelegd, of het Openbaar Ministerie na het overlijden van de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard en diens erfgenamen een verzoek hebben ingediend.

Schadevergoeding ex art. 89 Sv

Indien een verzoek op grond van art. 89 Sv ontvankelijk is, rijst de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt en hoe de hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald.

Art. 89 Sv biedt zowel de grondslag voor vergoeding van vermogensschade als voor immateriële schade.

Bij vermogensschade kan worden gedacht aan gederfde inkomsten doordat verdachte gedurende zijn voorlopige hechtenis niet in staat is geweest om te werken. Het Hof Amsterdam heeft op dat punt geoordeeld dat kennelijke gevolgschade – in dat geval het verlies aan opdrachten c.q. inkomsten in de jaren na de vrijheidsbeneming – niet binnen de reikwijdte van art. 89 Sv valt. De immateriële schade kan bestaan uit psychische schade, maar ook bijvoorbeeld uit de aantasting van de eer en goede naam.

Hoogte van de schade

Ten aanzien van de hoogte van de voor vergoeding in aanmerking komende schade, heeft het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) oriëntatiepunten ontwikkeld die voorzien in een forfaitaire vergoeding. Hoewel uitgangspunt was dat deze vergoeding zowel op de materiële, als op de immateriële schade zag, is inmiddels in de lagere rechtspraak diverse malen geoordeeld dat deze bedragen enkel de immateriële schade dekken (zie bijvoorbeeld: Rechtbank Limburg 28 mei 2013 en Hof Den Haag 18 december 2014). De standaardbedragen betreffen:

  • Verblijf in een politiecel: € 105,- per dag;
  • Verblijf in een huis van bewaring: € 80,- per dag;
  • Verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI): € 80,- + € 25,- per dag.

De rechter is bij de toekenning van de schadevergoeding echter niet gebonden aan deze LOVS-oriëntatiepunten. Blijkens art. 90 Sv is de billijkheid leidend bij de toekenning van de schadevergoeding en kan de rechter zowel een hoger als een lager bedrag dan deze standaardbedragen toekennen. Onder omstandigheden kan de rechter zelfs van toekenning afzien, indien er geen grond van billijkheid voor toekenning aanwezig is. Hoe wordt hier in de lagere rechtspraak mee omgegaan?

Toepassing in lagere rechtspraak

De lagere rechtspraak kent zowel voorbeelden van zaken waarin de rechter een hogere als een lagere schadevergoeding dan de standaardbedragen heeft toegekend.

Ter illustratie van het eerste geval dient de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 28 mei 2013. In die zaak werd een dubbele standaardvergoeding – van € 210,- per dag – toegewezen omdat de voormalig verdachte een bekende Nederlander was en de zaak veel media-aandacht had gehad. Bij arrest van 6 april 2016 kende het Hof Amsterdam eveneens een hogere vergoeding toe in een zaak waarin de voormalig verdachte werd verdacht van bijzonder ernstige feiten, terwijl de inverzekeringstelling voor hem zeer ingrijpend was en een nadelige kentering in zijn leven had veroorzaakt.

Daarentegen zijn eveneens voorbeelden bekend waarin een lager bedrag dan de standaard is toegekend of het verzoek tot schadevergoeding zelfs in het geheel is afgewezen. Zo achtte de Rechtbank-Zeeland-West-Brabant in de zaak die ten grondslag lag aan het vonnis van 4 oktober 2016 géén gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van schadevergoeding. Hierbij speelde de gekozen proceshouding van de verdachte – hij werkte niet mee terwijl hij verdacht werd van een zeer ernstig feit – een belangrijke rol. In een uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 6 augustus 2009 kende de rechtbank voorts een lager bedrag – de helft – van de forfaitaire dagvergoeding toe, nu de voormalig verdachte bij zijn broer woonde, geen eigen woning had en werkloos was. Daarbij overwoog de rechtbank dat de vrijheidsbeneming voor hem minder ingrijpend was, nu hij als veelpleger vele malen eerder een detentie had ondergaan.

Tot slot…

De lagere rechtspraak bevestigt daarmee dat de vraag of toekenning van de schadevergoeding op grond van art. 89 Sv – en zo ja, tot welk bedrag – billijk is in grote mate afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval.

Bron: Meer schadevergoedingen naar ex-verdachten, CBS 18 april 2016