jarenDe wetgever vindt dat er een keer een einde moet komen aan de termijn om schadevergoeding te vorderen, maar dat op die – in principe – vrij harde termijn, soms een uitzondering kan worden gemaakt. Zo’n uitzondering bestaat op grond van de redelijkheid en billijkheid. De wetgever heeft daarnaast in sommige gevallen zelf ook voorzien dat een termijn van twintig jaar te kort is om schade te vorderen.

In welke gevallen geldt – wettelijk – een andere termijn?

Milieuverontreiniging of een gevaarlijke stof

De eerste uitzondering op de twintigjaarstermijn is opgenomen in het tweede en derde lid van artikel 3:310 BW. Indien de schade een gevolg is van

(i) een verontreiniging van lucht, water of bodem; of

(ii) een gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 6:175 BW

dan is de absolute verjaringstermijn van de schadevergoedingsvordering niet twintig, maar dertig jaar (lid 2). Op die manier wordt een ruimere mogelijkheid geboden om de kosten van het opruimen van milieuschade te verhalen op de veroorzakers van de vervuiling.

Deze verjaringstermijn gaat lopen vanaf de schadeveroorzakende gebeurtenis. Bij langdurige blootstelling aan gevaarlijke stoffen – zoals bijvoorbeeld asbest – gaat de termijn lopen op het moment dat een einde komt aan die periode van blootstelling. Denk bijvoorbeeld aan de werknemer die stopt met werken bij het bedrijf waar hij (jarenlang) werd blootgesteld aan asbest.

Let hierbij wel op dat deze ‘verlengde’ verjaringstermijn enkel geldt ten opzichte van de veroorzaker van de verontreiniging waardoor de schade is ontstaan. Bij schadevergoedingsvorderingen tegen een ander dan de veroorzaker gaat de verlengde verjaringstermijn van artikel 3:310 leden 2 en 3 niet op. Zo werd de gemeente die een (zo bleek later) ernstig vervuild bedrijventerrein in het verkeer bracht en die verontreiniging niet zelf had veroorzaakt, niet als veroorzaker aangemerkt, waardoor de absolute verjaringstermijn niet dertig, maar twintig jaar was.

Strafbaar feit

De tweede uitzondering is neergelegd in het vierde lid van artikel 3:310 BW. Daarin is, kort gezegd, bepaald dat wanneer de schade het gevolg is van een strafbaar feit, de schadevergoedingsvordering niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.

Artikel 70 Wetboek van Strafrecht regelt de verjaringstermijnen voor de strafvordering als volgt:

  • bij overtredingen geldt een termijn van 3 jaar;
  • bij misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van maximaal 3 jaar staat, geldt een termijn van 6 jaar;
  • bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaar staat, geldt een termijn van 12 jaar;
  • bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer staat, geldt een termijn van 20 jaar;
    bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat, verjaart het recht tot strafvordering niet;
  • bij (zeden)misdrijven genoemd in de artikelen 240b lid 2, 243, 245 en 246 Sr verjaart het recht tot strafvordering niet indien de benadeelde nog geen 18 jaar was op het moment dat het feit werd gepleegd.
Termijn verlengd

De (korte en lange) civielrechtelijke verjaringstermijnen kunnen dus worden verlengd door deze bepaling. Die verlenging kan aanzienlijk zijn: bij bijvoorbeeld de diefstal van een fles wijn (waarop maximaal 4 jaar gevangenis staat) verjaart het recht tot strafvervolging pas na 12 jaar. Wanneer de benadeelde op het moment van de diefstal (daadwerkelijk) bekend is met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, wordt de verjaringstermijn in beginsel met 7 jaar verlengd.  Bij enkele zedenmisdrijven en bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer staat, verjaart het recht tot strafvervolging zelfs helemaal niet meer. En dan verjaart de civielrechtelijke vordering in beginsel ook niet meer.

Termijn niet verkort

De civielrechtelijke verjaringstermijn kan echter niet worden verkort door deze bepaling. Een goed voorbeeld is de vernieling van een goed. Het recht tot strafvervolging verjaart dan in beginsel na verloop van zes jaar. Was de benadeelde op het moment van vernieling (daadwerkelijk) bekend met de schade en de aansprakelijke persoon, dan bedraagt de verjaringstermijn vijf jaar. Omdat de aansprakelijke persoon dan echter nog in ieder geval een jaar strafrechtelijk kan worden vervolgd, wordt de verjaringstermijn verlengd. Was de benadeelde pas veel later (bijvoorbeeld pas na 3 jaar) daadwerkelijk bekend met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, dan gaat de civielrechtelijke verjaringstermijn vóór: dat het recht tot strafvordering reeds is verjaard, maakt in dat geval voor de civielrechtelijke verjaringstermijn niet uit, die termijn blijft gewoon 5 jaar.

Dader veroordeeld

Maar wat nu als de dader al door de strafrechter veroordeeld is? Wordt de civielrechtelijke verjaringstermijn dan ook nog verlengd? Op deze vraag heeft het hof ’s-Hertogenbosch zeer recent antwoord gegeven. In deze zaak waren de aansprakelijke personen al onherroepelijk veroordeeld, maar was – strikt gezien – het recht tot strafvervolging nog niet verjaard. Het hof leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever enkel heeft bedoeld te voorkomen dat de benadeelde geen schadevergoeding meer zou kunnen vorderen, terwijl de aansprakelijke persoon “nog wel strafrechtelijk vervolgd kan worden”. In deze zaak konden de aansprakelijke personen niet meer strafrechtelijk worden vervolgd, omdat ze al onherroepelijk veroordeeld waren. Het hof meent dan ook dat het vierde lid van artikel 3:310 BW niet van toepassing is, waardoor – in dat geval – de schadevergoedingsvordering was verjaard.

Letsel of overlijden

Ten derde kent het vijfde lid van artikel 3:310 BW een uitzondering voor de gevallen waarin de schade bestaat uit letsel of overlijden (ook wel: personenschade). Voor die gevallen geldt alléén de korte vijfjaarstermijn. De vordering verjaart nadat de benadeelde bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De lange (absolute) verjaringstermijn speelt in die gevallen geen rol meer.

Deze uitzondering is op 1 januari 2004 in de wet gekomen naar aanleiding van steeds meer rechtszaken waarin sprake was van ‘verborgen schade’. De absolute verjaringstermijn was in dergelijke gevallen vaak al verstreken op het moment dat de ‘verborgen’ schade aan het licht kwam. Dat is bijvoorbeeld het geval bij asbestgerelateerde ziekten. Zo komt mesothelioom – een vorm van kanker die bijna altijd wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest – pas aan het licht na twintig tot zestig jaar na blootstelling. Het werd onwenselijk geacht dat deze mensen – of hun erven – geen schadevergoeding meer konden vorderen, omdat de schade pas aan het licht kwam ná het verlopen van de absolute verjaringstermijn.

In de gevallen waarin de schade het gevolg is van letsel of overlijden geldt alleen nog de relatieve termijn van vijf jaar. Wanneer die termijn gaat lopen, kun je lezen in mijn blog “Schadevergoeding vorderen? Let op de korte verjaringstermijn!”.

Bij personenschade die het gevolg is van een strafbaar feit gaat de voor het slachtoffer meest gunstige bepaling voor.

Let goed op welke termijn van toepassing is!

Artikel 3:310 BW kent dus een behoorlijke verscheidenheid aan verjaringstermijnen. Deze bijzondere bepalingen kunnen de lange verjaringstermijn flink verlengen, terwijl bepalingen in afzonderlijke regelingen de verjaringstermijn weer behoorlijk kunnen inperken. Let daarom altijd goed op welke verjaringstermijn in het bewuste geval van toepassing is.

Zie ook de blogs: