Procederen is op zichzelf niet onrechtmatig: de vrijheid tot het aanspannen van procedures is de hoofdregel. Het instellen van ‘op voorhand kansloze vorderingen’ kan soms echter misbruik van procesrecht en daarmee een onrechtmatige daad opleveren. De partij die nodeloos in rechte wordt betrokken, hoeft in dat geval geen genoegen te nemen met een proceskostenveroordeling naar het – niet kostendekkende – liquidatietarief. Er zijn twee manieren waarop een volledige proceskostenvergoeding kan worden verkregen: op grond van art. 237 Rv en op grond van art. 6:162 BW.

Onrechtmatig procederen

De bevoegdheid om te procederen staat in het licht van het recht op toegang tot de rechter, art. 6 EVRM, voorop. Processuele bevoegdheden kunnen echter soms misbruik van recht in de zin van art. 3:13 BW opleveren. Daarvan kan sprake zijn indien de bevoegdheid wordt gebruikt:

  1. met het enkele doel om de wederpartij te schaden;
  2. met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of;
  3. terwijl de wederpartij daardoor op een onevenredige manier wordt geschaad.

Met het aannemen van misbruik van recht is de onrechtmatigheid van het gedrag een gegeven: er is dan namelijk sprake van ´maatschappelijk onbetamelijk´ handelen in de zin van art. 6:162 lid 2 BW.

Dat (rechts)personen er belang bij hebben om niet nodeloos in rechte te worden betrokken, heeft de Hoge Raad erkend in het Waterschappen/Milieutech-arrest (HR 29 juni 2007, NJ 2007/353). Nadien heeft de Hoge Raad in het Duka/Achmea-arrest (HR 6 april 2012, NJ 2012/233) de maatstaf voor misbruik van procesrecht neergelegd. Deze maatstaf komt er op neer dat van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen pas sprake is ´als het instellen van de vordering, gelet op de evidente gegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven.´ Kort gezegd, kan er pas van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen sprake zijn als de vorderingen op voorhand kansloos zijn. Daarvoor is voldoende dat eiser behoorde te weten dat zijn vordering juridisch of feitelijk kansloos was. Hierbij dient men erop bedacht te zijn dat de rechter niet al te snel misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure zal aannemen, gelet op het recht op toegang tot de rechter.

Indien de wederpartij zijn processuele bevoegdheden evenwel misbruikt, zijn er twee manieren om een volledige proceskostenveroordeling toegewezen te krijgen. Dat kan op grond van art. 237 Rv (1) en op grond van art. 6:162 BW (2).

Discretionaire bevoegdheid rechter ex art. 237 Rv (1)

Art. 237 Rv biedt de rechter de mogelijkheid – in conventie – de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten. Deze kostenvergoeding is niet op een schadevergoedingsverplichting uit onrechtmatige daad gebaseerd, maar op overwegingen van procesrisico en procesbeleid. In de regel zal de rechter het salaris van de advocaat begroten volgens het liquidatietarief, maar deze tarieven zijn niet bindend. Het eerste lid van art. 237 Rv biedt de rechter de mogelijkheid de om kosten ‘die nodeloos zijn aangewend of veroorzaakt, voor rekening [te] laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte’. Daarbij valt te denken aan kosten die voortvloeien uit het voeren van evident kansloze procedures en overbodige processuele handelingen, zoals het onnodig instellen van hoger beroep. Deze situaties kunnen misbruik van recht opleveren. De rechter heeft daarmee dus – in geval van misbruik van recht – de bevoegdheid om een volledige proceskostenveroordeling uit te spreken.

In de praktijk gaat de rechter echter zeer terughoudend om met deze discretionaire bevoegdheid en daarom is het raadzaam tevens een schadevergoedingsvordering – in (voorwaardelijke) reconventie – in te stellen.

Schadevergoedingsvordering ex art. 6:162 BW (2)

Misbruik van procesrecht kan, zoals aangegeven, eveneens een onrechtmatige daad opleveren. Omdat de rechter zeer terughoudend gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het uitspreken van een volledige proceskostenveroordeling, is het raadzaam – in reconventie – op grond van onrechtmatige daad de werkelijk gemaakte proceskosten als schadevergoeding te vorderen. Het heeft de voorkeur deze reconventionele vordering voorwaardelijk in te stellen. De voorwaarde daarbij is dat de rechter eiser niet al in conventie – op grond van art. 237 Rv – in de volledige proceskosten heeft veroordeeld. Een voordeel van het instellen van een dergelijke (voorwaardelijke) reconventionele vordering is dat de rechter meteen kan beoordelen of de conventionele vordering van eiser ook daadwerkelijk kansloos is. Een ander voordeel is dat de volledige proceskosten op grond van art. 6:162 BW (anders dan op grond van art. 237 Rv) kunnen worden gevorderd. Voor vergoeding komt dan de gehele schade die de wederpartij als gevolg van het voeren van de procedure heeft geleden in aanmerking.

Wat is raadzaam?

Van onrechtmatig procederen door het aanspannen van een procedure kan pas sprake zijn in geval van op voorhand (evident) kansloze vorderingen. De rechter kan een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten in conventie uitspreken op grond van art. 237 Rv, maar is daartoe niet verplicht en zal dat niet snel doen. Om die reden is het raadzaam tevens een voorwaardelijke reconventionele schadevergoedingsvordering in te stellen op grond van art. 6:162 BW. De daadwerkelijk gemaakte proceskosten kunnen dan als schadevergoeding worden gevorderd.