lange verjaringstermijnSchade kan zich soms pas na (zeer) lange tijd openbaren. Toch vindt de wetgever dat er een keer een einde moet komen aan de termijn om schadevergoeding te vorderen. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een vordering tot vergoeding van schade in ieder geval verjaart na verloop van twintig jaar. In sommige gevallen is er na het verloop van deze absolute verjaringstermijn toch nog een mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen. Welke mogelijkheid is dat?

Waarom een lange verjaringstermijn?

De lange (ook wel: absolute) verjaringstermijn bij een vordering tot schadevergoeding vangt aan op de dag na die waarop de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Uitgangspunt van de lange verjaringstermijn is dat na verloop van twintig jaar de schadevergoedingsvordering is verjaard, ook al is de benadeelde pas ná die termijn bekend met zijn schade of met de daarvoor aansprakelijke persoon. Met het verstrijken van de tijd wordt het immers steeds moeilijker – en wellicht zelfs onmogelijk – om alle feiten nog vast te stellen. De lange verjaringstermijn heeft dan ook in beginsel een absoluut karakter.

De uitzondering: redelijkheid en billijkheid

In beginsel, want de rechter kan in uitzonderlijke gevallen oordelen dat een beroep op verjaring in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:2 BW). Zo’n uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer het onzeker is of de mogelijk schadeveroorzakende gebeurtenis inderdaad schade (heeft) veroorzaakt, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade verborgen is gebleven en pas aan het licht is gekomen na het verstrijken van de verjaringstermijn.

Een voorbeeld dat in de rechtspraak veel voorkomt, is de ziekte mesothelioom. Deze vorm van kanker wordt bijna altijd veroorzaakt door blootstelling aan asbest. Een mesothelioom ontstaat echter in de meeste gevallen pas na 20 tot 60 jaar na blootstelling aan asbest en daarmee dus vaak ná het verlopen van de verjaringstermijn. Bovendien is het tot die tijd in veel gevallen nog onzeker of de blootstelling aan asbest ook daadwerkelijk mesothelioom zal veroorzaken.

Voor gevallen waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis na 1 februari 2004 heeft plaatsgevonden, biedt het vijfde lid van artikel 3:310 BW soelaas, voor de andere gevallen kan de verjaring van de schadevergoedingsvordering nog steeds in de weg staan aan die vordering.

Gezichtspunten van de Hoge Raad

Ook wanneer sprake is van zo’n uitzonderlijk geval betekent dat echter niet direct dat een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Daarbij moeten de volgende – door de Hoge Raad in zijn hiervóór genoemde arrest van 28 april 2000 aangereikte – gezichtspunten worden betrokken:

a) Gaat het om vergoeding van vermogensschade of van ander nadeel (immateriële schade) en aan wie komt de gevorderde schadevergoeding ten goede?
b) Heeft de benadeelde of de nabestaande ter zake van de schade aanspraak op een andere uitkering?
c) In hoeverre kan de gebeurtenis de aangesprokene worden verweten?
d) In hoeverre heeft de aangesprokene al vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij aansprakelijk zou zijn voor die schade?
e) Kan de aangesprokene zich naar redelijkheid nog verweren?
f)  Is de aansprakelijkheid (nog) door een verzekering gedekt?
g) Is na het bekend worden van de schade binnen een redelijke termijn een aansprakelijkstelling verzonden en een vordering tot schadevergoeding ingesteld?

Uit de rechtspraak blijkt dat van een dergelijke onaanvaardbaarheid niet snel sprake zal zijn. Zo achtte de rechtbank Zeeland – West-Brabant het beroep op verjaring van een ziekenhuis niet onaanvaardbaar in een zaak waarin een man schadevergoeding vorderde omdat hij als baby (waarschijnlijk) in dat ziekenhuis was verwisseld en hij daar pas zestig jaar later achter kwam. De rechtbank overwoog dat behalve het onder b) genoemde gezichtspunt (aanspraak op andere uitkering) geen enkel gezichtspunt evident vóór de door de man bepleitte doorbreking van de verjaring sprak, maar dat gezichtspunt legt volgens de rechtbank niet zo’n gewicht in de schaal, dat dat zou moeten leiden tot het oordeel dat een beroep op verjaring onaanvaardbaar is.

Ook in de meerderheid van de “mesothelioom-procedures” werd het beroep op verjaring niet onaanvaardbaar geacht. Vaak is in die gevallen van zwaarwegende, zo niet doorslaggevende, betekenis het onder g) genoemde gezichtspunt (de redelijke termijn tussen het bekend worden van de schade en de aansprakelijkstelling). Een termijn van tussen de één en (maximaal) twee jaar wordt daarbij veelal nog als redelijke termijn beschouwd. Let daarbij op dat ook wanneer (relatief) snel na het bekend worden van de schade een aansprakelijkstelling is verstuurd, dat niet betekent dat het onder g) genoemde gezichtspunt in het voordeel van de benadeelde uitpakt. Zo werd in een mesothelioomzaak waar – binnen zes weken na de diagnose het Instituut Asbestslachtoffers werd ingeschakeld en – binnen vier maanden een aansprakelijkstelling werd verzonden, toch geoordeeld dat dit gezichtspunt niet in het voordeel van de benadeelde kon wijzen. Na de afwijzing van de aansprakelijkstelling duurde het namelijk nog een jaar voordat de dagvaarding werd uitgebracht.

Het devies? Snel handelen!

Een beroep op de onaanvaardbaarheid van het gevoerde verjaringsverweer is dus zeker niet altijd kansloos, maar wordt wel vrij weinig gehonoreerd. Het moet echt gaan om uitzonderlijke gevallen. Toch is het goed om deze mogelijkheid in gedachten te houden. En is sprake van zo’n uitzonderlijk geval? Dan geldt: zorg dat snel een schadevergoedingsactie wordt gestart!